DE FRIESCHE METHODE
In het ‘Heeren veen’ in de Friesche ommelanden van de toen nog soevereine stadstaat Groningen was rond het jaar 1600 een voor die tijd nieuwe aanpak ontstaan om moerassen af te graven; volgens het ‘één-kanalenstelsel’ waarbij gebruik werd gemaakt van zogenoemde diepen (kanalen) met daarop meestal haaks aangesloten wijken (sloten) die het moeras verdeelden in assenstructuren. Men begon een diep met eerst de aanleg van een zogenoemde ‘keijl’. Een keil (of kijl) was een extra diepgegraven begin aan de rand van het moeras (zeg maar een soort enorme ‘kuil’) waar vanuit (in een later stadium) het kanaal verder werd aangelegd. Water stroomt vanzelf naar het laagste punt toe, en de keil was bedoeld om de gigantische hoeveelheid water die uit het moeras vrijkwam allereerst naartoe af te wateren (‘weg te keijlen’). Wanneer het meeste water uit het af te graven deel van het moeras in de keil was weggelopen; bleef het veen over. Dit veen werd in rechthoekige brokken afgegraven. Die brokken noemde men ‘turven’. De turven werden over de afwateringsdiepen via het Heerendiep naar de stad Groningen afgevoerd, om daar vervolgens te worden verhandeld. Voor het vervoer gebruikte men platbodemschuiten. Deze konden vanwege hun geringe diepgang gemakkelijk de relatief ondiepe vaarwateren in de moerassen bereiken zonder aan de grond te lopen. Deze in de Friesche ommelanden rond het Heeren veen ontstane, en voor die tijd nieuwe aanpak van ontginning, noemde men ‘de Friesche methode’ en was zeer effectief gebleken.
DE FRIESCHE COMPAGNIE
Het Heerendiep was vanuit de stad Groningen gezien het verlengde stuk van het Schuitendiep wat men eerder al sinds 1611 vanuit de stad richting het riviertje de Pekel A (tegenwoordig Pekela) had aangelegd, en rond 1630 gereedgekomen was (zie: link). De stad Groningen wilde alle ten zuidoosten gelegen moerasgebiededen in (het) Windeweer ook verder gaan ontginnen, en dit zou gaan gebeuren volgens die nieuwe Friesche methode uit het Heeren veen. Het Heerendiep moest de hoofdas gaan vormen, en daarop zo haaks mogelijk aangesloten moesten nieuwe hoofddiepen worden uitgegraven.
De Heren Fettije Ottens, Roeloff Schuyringe, Fedde Edskes en Harinck Jacobs van de Friesche Compagnie die het Heeren veen hadden ontgonnen verkregen als eerste het recht “omme een partije veens tussen de Krops wolden en het Sappe- of Duivelsmeer, in compagnie te moegen gebruiken”, en het gebied te gaan ontginnen. Het pachtcontract tussen de stad Groningen en de ‘Friesche Compagnie’ voor de (voormalig Utrechtse) concessie waar de streek Windeweer in lag; werd in 1631 ondertekend; net als de verpachting van de daar aangrenzende gebieden met de ‘(Groninger) Burger Compagnie’ (De Borger Compagnie) en de daar weer naastgelegen deelgebieden; aan de compagnieën van de schatrijke koopman Adriaan Trips (De Trips Compagnie) en weer verderop de concessie van jonkheer Adriaen Geerts Paep (die zijn concessie in de wildernis van het moeras later ‘vangst in de wildernis’; kortgezegd ‘De Wildervanck’ noemde).
HET FRIESCHE COMPAGNIESTERDIEP
In het gebied binnen het Boertangermoeras wat men Windeweer noemde werd door de Friesche Compagnie volgens hun Friesche Methode allereerst één hoofdiep bedacht die (waarschijnlijk door Johan Sems) allereerst op een kaart is uitgetekend; met aan weerszijden daarop aangesloten kleinere sloten (wijken). De wijken werden precies haaks op het hoofddiep gegraven en kregen in deze streek een vaste onderlinge afstand van circa. 150 meter. De Friesche Compagnie begon bij het Sappemeer aan het Heerendiep zo ver mogelijk aan (vanaf de stad gezien) de verste rand van hun concessie; en groef daarna steeds verder door, steeds dieper het moeras in. Dit eerste diep wat de Friesche Compagnie aanlegde was het diep wat tegenwoordig de Kalkwijck wordt genoemd, en waar de buurtschappen Kalkwijk en Lula langs liggen (dit water is in latere eeuwen weer grotendeels gedempt). Op de eerste kaarten die werden getekend van het gebied Windeweer staat dit diep als eerste aangegeven als: het Friesche Compagniesterdiep. en het werd paralel aangelegd met het hoofddiep van de aangrenzende concessie (die door de Borger Compagnie werd gepacht).
DE NIEUWE FRIESCHE COMPAGNIE
Aan de overkant van de door de Friesche Compagnie gepachte concessie, waarin de streek Windeweer ligt; begon een tweede compagnie (tevens door de Friezen opgericht) vanaf 1639 met het uitgraven van een tweede hoofddiep. Ook de afgraving van dit tweede diep, sloot haaks aan op de hoofdas naar Groningen (het Heerendiep); en liep vanaf daar net zoals het eerste diep zo dicht mogelijk langs de concessiegrens. Dit tweede hoofddiep werd vanuit het Hooge zand (een hoge zandrug in het moeras) zo ver mogelijk in de richting van de Semslinie gegraven. Ze noemden dit diep ‘Hoofddiep van Windeweer’. Alle uitgravingen gebeurden allemaal nog steeds volledig met de hand.